34
Het grote Tau doordringt alles, zowel links als rechts.
Alle dingen kwamen voort uit het Tau, en niets wordt afgewezen.
Het maakt zich nuttig, maar het wordt niet bezitterig.
Het voedt en bemint alle dingen, maar het domineert ze niet.
Het is altijd niet-bestaand, daarom noemt men het klein.
Alle dingen keren naar het Tau terug, en het gedraagt zich niet als meester.
Daarom noemt men het groot.
Omdat het nooit groot doet, kan het grote dingen volbrengen.
en de aardige geitjes.